De eerste week van dit jaar sloot ik mezelf vier dagen op in een klaslokaal van The School of Life, voor het programma Filosofie voor het leven. Samen met zo’n dertig anderen dook ik in de wereld van wijsheden uit de oudheid, vragen van vandaag, liefde, lust en dilemma’s over het leiden van een goed leven. Natuurlijk was dit alles geen kwestie van alleen maar luisteren, we kregen meteen huiswerk te doen: ieder van ons moest ergens in die week een korte presentatie geven over een kunstwerk dat voor jou ‘levenskunst’ weergeeft.
Sommigen deden hun presentatie een uurtje later al. In de pauze even snel online een plaatje zoeken (in beeld en/of geluid), toelichting erbij en húp, afgevinkt. Zaten echt leuke en bijzondere dingen tussen – waarbij ik het gemak waarmee mensen voor zo’n groep kunnen staan én ook nog iets uit de losse pols iets moois en zinnigs kunnen vertellen nog wel het meest bijzonder (en heel irritant) vind. Anderen besloten ter plekke om niet aan de huiswerkvraag mee te werken. Nee. Doe ik niet. Kan ik niet. Wil ik niet. No way, ik zit hier voor mijn lol. Tot deze categorie behoor ik zelf ook. Niets in mij roept ‘ah top, wát een leuke opdracht zeg!’. Maar ja, dat is in eerste instantie. In twéede instantie vind ik dat ik mezelf over die drempel heen moet zetten, want 1) volwassen, 2) genoeg moois te vertellen en 3) duidelijk te weinig aanhanger van het hedonisme (“ga te allen tijde voor genot”) om deze filosofie als excuus te gebruiken om geen presentatie te geven.
Maar de belangrijkste reden om wél gewoon deze minispreekbeurt te doen was natuurlijk dat ik meteen wist wat ik zou vertellen. Nog voordat de opdracht goed en wel was uitgelegd had ik ‘mijn’ kunstwerk al op m´n netvlies. Vanzelfsprekend schoof ik mijn beurt alsnog vooruit tot het laatste moment op de laatste dag. Want ik wou niet.
Door de dagen heen kwamen er allerlei grootse werken voorbij, van bekende bouwwerken tot beroemde schilderijen en van nieuwe films tot klassieke muziekstukken. Picasso’s, Mozarts, Spielbergs en Koolhazen…alles zat ertussen. Zelf haalde ik een gevouwen A4-tje op bij m’n schoonouders.
Tijdens de allerlaatste spreekbeurtronde op de allerlaatste dag kwam ik er niet meer onderuit. Na een bemoedigend knikje van een klasgenoot (‘toe maar, ga jij maar eerst’) dus toch maar opgestaan met in m’n hand het gevouwen A4tje dat mijn levenskunstwerk was: de uitnodiging voor mijn vaders uitvaart. Niet dé uitnodiging, maar de uitnodiging die Aaron maakte, met de woorden ‘jullie hebben al zoveel te doen deze week, ik maak ook uitnodigingen en dan hoeven jullie er minder te doen en ik wil ook gewoon helpen en ik denk dat opa dit wel leuk zou vinden’.
Ik zette een aantal foto’s op het scherm voor de groep en vertelde dat Aaron lang had nagedacht wat er op zijn uitnodiging moest staan en toen zorgvuldig de tekst typte. Ik legde uit dat hij eerst één foto uitzocht en toen nog één (“Ik wil deze foto, maar hier heeft opa zijn bril niet op dus dat ziet er misschien gek uit voor mensen die opa alleen met bril kennen dus ik doe er nog een foto bij.”). Ik beschreef hoe hij ze netjes in een envelop stopte, met mooie stickers erbij, en dat we ze samen in de brievenbus deden. En uiteindelijk haalde ik adem terwijl ik me realiseerde dat het gesnotter niet alleen van mezelf kwam maar ook van de helft van de klasgenoten en ik besloot: “mijn achtjarige zoon die zijn gevoel omzet naar handelen en al zijn liefde voor opa en ons in een A4-tje stopt en richting brievenbus gaat, dat is het wat mij betreft. Dat stapeltje zelfgemaakte uitnodigingen voor mijn vaders uitvaart: dát is levenskunst.”