Karakter

Bij ons in de familie geldt een verbod op tatoeages. Niet omdat we hier toevallig allemaal principieel tegen zijn of vanuit geloofsoverwegingen of een bepaalde levensovertuiging, maar omdat mijn vader er een godsgruwelijke hekel aan heeft. Had. Of wellicht toch heeft, maar dan vanuit een andere dimensie.

Levenskunst

De eerste week van dit jaar sloot ik mezelf vier dagen op in een klaslokaal van The School of Life, voor het programma Filosofie voor het leven. Samen met zo’n dertig anderen dook ik in de wereld van wijsheden uit de oudheid, vragen van vandaag, liefde, lust en dilemma’s over het leiden van een goed leven. Natuurlijk was dit alles geen kwestie van alleen maar luisteren, we kregen meteen huiswerk te doen: ieder van ons moest ergens in die week een korte presentatie geven over een kunstwerk dat voor jou ‘levenskunst’ weergeeft.

Sint & kind

Alweer een paar weken geleden kwamen we in de basisschoolkinderencoronafase terecht, precies zoals de krantenkoppen al voorspelden. Op de eerste dag van het thuisonderwijs was er één tel teleurstelling met drie tranen en dat was het. Een uur later schoof Aaron opgewekt een extra stoel aan mijn bureau en legde hij uit hoe de online schoolomgeving ook alweer werkt (“Mam, je moet bij deze drie puntjes klikken.”). Als vanouds luisterde hij gelaten naar de dagopening, ondertussen uitzoekend hoe je de achtergrond van je vergaderscherm kan aanpassen (“Oh ja! Dit was die ene vette galaxy!”).

Een uur later had hij alles af. “Dat kan niet” zeiden wij, al speurend naar z’n dagtaak op Google Drive. Het kan wel. Daarna begon het inmiddels bekende riedeltje met “kan ik nu even een half uurtje werken zonder dat je tussendoor komt?”, “nee, dat betekent niet dat je op een scherm mag”, “je hebt toch zat ander speelgoed” en “ga anders een kleurplaat maken ofzo”, durend tot het middageten. Dan samen de hond uitlaten, opvoedprincipes over gamen bijstellen (wij) en eerst pap en dan mam om snoep vragen (hij) en hup, richting de avond.

Op de tweede dag bedacht Aaron een extra invulling van zijn programma: “Ik ben jullie werkassistent”. “Heb je nog iets nodig? Wil je koffie? Zal ik de oven aandoen voor straks? Kan ik nog een klusje doen?”. Lief, ja, zeker, maar ook meteen een extra pedagogische uitdaging want leg maar eens uit dat dit soort vragen net zo storend zijn als bedelen om schermtijd.

Inmiddels is -ie- twee dagen naar school geweest. De pret bleek van korte duur. Afgelopen week werkten we wéér thuis, nu met z’n drieën (June is de komende acht weken gevrijwaard van coronagedoe), waarvan één met corona en dat was niet Aaron. Weer online aanschuiven, weer om je moeders bureau drentelen terwijl je wacht tot er íets (“mag ik al naar oma en opa?”) gebeurt. Hij deed het. Hij maakte zonder zeuren z’n werk, bracht stukjes chocolade op een schoteltje, reeg tientallen kraaltjes aan elastiekjes, stopte één daarvan met een snoepje in een cadeauzakje (“omdat jij zo lief bent”) en vloog zo rond half drie naar de achterdeur als June thuiskwam want leven in de brouwerij.

Geen man-met-baard te bekennen
En toen was het vrijdag en kwam Sinterklaas op school. Ze waren de thuiszitters natuurlijk niet vergeten, dus keek Aaron live mee toen de beste man op het plein aankwam (“dat is sowieso een pruik, dat zie ik vanaf hier”). Vervolgens zou hij om 11 uur opnieuw online komen voor het bezoek van Sint aan zijn klas. Om vijf voor 11 zat -ie- klaar. Alleen, want na twee weken met een heus online klasje was Aaron nu als enige groep 4-leerling overgebleven. Hij klikte, keek, wachtte, maar nee, er was niemand te zien. Geen juf, geen klasgenoten en geen man-met-baard. Om half 12 (het moment dat het wat mij betreft acceptabel was zonder een zeur te zijn) stuurde ik een berichtje naar school. Twee seconden later kwam juf in beeld. Ze was ‘m vergeten.*

Terwijl Aaron “maakt niet uit” mompelde en met een schuin oog naar mij keek (“mam, waarom bijt je op je wang?”) nam juf ‘m onder haar arm mee naar de andere klas om alsnog met Sint te kletsen. Niet dat Sint veel zei, maar goed, hij was in beeld. Later in de auto vroeg ik hoe hij het vond dat hij het klassenfeest had gemist. Zijn antwoord: “Niet echt leuk, maar ik dacht ik zeg snel dat het niet uitmaakt, want ik wil niet dat juf zich schuldig voelt. Ik bedoel: juffen doen ook gewoon hun best om het voor alle kinderen leuk te maken. En ik snap het wel, want ik ben nog maar de enige. De rest is op school dus ze zijn alweer gewend aan veel kinderen in de klas en niet dat er dan nog ééntje thuis is.” M’n wang had ik ondertussen stuk gebeten.

Om twee uur was het tijd om June uit school te halen. Met de auto, want regen en surprises en cadeautjes. Het cadeautje voor Aaron had ze niet mee omdat, zo werd ons even later verteld, het pakje door speciáál bezoek thuisgebracht zou worden. Het was natuurlijk niet heel ingewikkeld om te raden wie of wat het speciale bezoek zou zijn, dus wij zo snel mogelijk naar huis toe want ja, er komt niet elke dag een Piet aan de deur. Dus Aaron wachtte weer, keek uit het raam en in de brievenbus en wisselde dat af met bankhangen en FIFA spelen. Toen ik om kwart voor vijf (het moment dat het wat mij betreft al vér voorbij het acceptabele moment was zonder een zeur te zijn) even checkte of we Piet überhaupt nog konden verwachten… bleek -ie- waarschijnlijk om twee uur geweest te zijn. Om.twee.uur. Wát een toptijd, zeker als je nog meer kinderen op de basisschool hebt. Die om twee uur uit zijn.

Zijn reactie: “Het geeft niet, ze hadden het vast druk.”
Mijn reactie: een heel vol glas wijn.

*Er was een goede reden voor, is later uitgelegd.

Gedoe

Toen June bijna tien jaar geleden werd geboren, was ik na een paar weken best wel klaar met het hele babygedoe. Geen depressies, geen noemenswaardige mankementen, geen andere ernstige zaken: ik vond het vooral veel gedoe. En ik vond het óók gedoe dat iedereen (lees: Peter) gewoon kon gaan en staan waar hij wilde (dat deed -ie- trouwens helemaal niet. Ja, staan met een hussende baby op de arm, dat vooral) terwijl ik eerst een compleet schema moest afwerken voordat ik met kind en al de deur uit kon en dat andere mensen dan ook nog eens ‘geniet van je héérlijke kraamtijd’ riepen.

Precies één jaar geleden reisden we af naar Utrecht voor een kennismaking met Hershey, die onder het oog van de televisiecamera meteen mee naar huis ging. Ergens zeer vergelijkbaar met ’n zwangerschap: we wísten dat het een hond was, alleen geen idee hoe -ie- eruit zag en of het een jongen of een meisje was. Het enige dat we -net als met Junes komst- zeker wisten was dat onze dagen er vanaf dat moment totaal anders uit zouden zien.

Het grote verschil: ik was er nu na een paar dágen al best wel klaar mee. Want -logischerwijs- was er één die het grootste deel van de dag met ‘m zat opgescheept, namelijk de thuiswerkende moeder in haar coronakantoor. De rest vloog naar school (want werk) en school (want school). De deur uitgaan bleek nagenoeg onmogelijk (dat ‘even laten huilen’ werkt met honden nóg slechter) en voor ik het wist was het na de ochtendwandeling alweer tijd voor een middaguitje. Deden mensen met honden daartússen ook nog dingen?

Bijna tien en één jaar later is het woensdagochtend 9 uur. Vanochtend om 8 uur hadden Hershey en ik er al een wandeling van een half uur op zitten en bij thuiskomst stond June samen met haar broer klaar om naar school te gaan, inclusief ingepakte (voetbal)tassen, gevoerde konijnen, gepoetste tanden en gekamde haren. Hershey slaapt inmiddels op zijn zelf toebedeelde stoel. En ik? Ik typ dit stukje.

PS. Voor wie nu denkt ‘hoe was de kraamtijd met Aaron dan?’: niet vragen.

Seksspeeltjes

Als ik op vrijdagmiddag bij m’n ouders binnenstap zit Aaron achter de computer. Een vlog van Enzo Knol. In m’n ooghoek zie ik een of andere top-3 in beeld verschijnen, van spullen die Enzo krijgt, of koopt of onderzoekt of wat-ie er dan ook maar mee doet om een paar miljoen volgers naar het scherm te laten staren. In elk geval, op nummer 2 staat: ‘seksspeeltjes’.

Over broodtrommels en boodschappen

Als communicatieadviseur kun je sommige dingen niet vaak genoeg herhalen: een boodschap de wereld in sturen is op zichzelf géén communicatie. Pas als die boodschap aankomt bij een ontvanger (en dan het liefst de ontvanger die je ook voor ogen had) kom je in de richting van wat je communicatie zou kunnen noemen – je hebt er op z’n minst twee voor nodig. Veel basaler wordt het niet, maar voor wie dit alles nieuw is; graag gedaan.

Een zijsprongetje: nog voor er ooit maar sprake zou zijn van lockdowns, thuisonderwijs en online leesles kocht ik eens een scheurblokje met broodtrommelbriefjes. ‘Leuk om er af en toe eentje op hun broodjes te leggen, zeker nu ze allebei goed kunnen lezen’, dacht ik. Van de week koos ik voor allebei een briefje uit. De één kreeg een mop, de ander een gezellig compliment.

Die ene haalde ’s avonds -missie geslaagd- bij het eten de mop uit haar broodtrommeltje aan: “Pap, waarom vliegen vogels naar het zuiden?”…”Omdat het te ver is om te lopen. Te lópen, haha!”. Logischerwijs vroeg ik de ander naar zíjn briefje. “Een briefje, ohja. Die gooi ik altijd weg op school.” “Weggegooid? Je lege pakje chocomelk zit bij thuiskomst nog in je trommel maar dat briefje zit wel in de prullenbak? Maar goed, wat stond er nou op dan?”

“Mam, ik heb echt geen idee. Ik lees ze nooit.”

Tot zover de les communicatie. Over déze boodschap geen twijfel in elk geval. En basaler wordt het niet.

Ode

Tijdens onze verhuizing vorig jaar stouwden we vakkundig de logeerkamer vol, tot op de drempel aan toe (waar ‘we’ staat moet je trouwens ‘ze’ lezen. En waar ‘ze’ staat bedoel ik onze vrienden). Daarna haalde ik langzamerhand de ene na de andere doos de kamer weer uit. Bleek er dus gewoon een vloer in die kamer te zitten. En behang. En een groot raam. Maar dat terzijde.

Het komt altijd weer op liefde neer

Bij De Dijk zijn ze er al een poosje over uit: het komt als altijd weer op liefde neer. Ik trouwens ook, daarom prijkt deze tekst in onze woonkamer. Het mooie is dat je er alles aan kunt ophangen en het tóch hartstikke waar is. Inclusief het vergiftigen van je lief en een niet-blinkend huis.

Momenten

Het was een jaar
als alle andere

Achter het raam

Donderdagmiddag, drie uur. Van achter een raam waar je amper doorheen kunt kijken door de weerkaatsing van het licht probeer ik te ontdekken welk koppie dat net boven het water uitsteekt van Aaron is.