Donderdagavond met z’n tweeën op de bank.
Hij zit nog even rustig want flinke dag achter de rug; ik zit nog even rustig want migraine hangt in de lucht: over pakweg een uurtje zal het feest wel losgebarsten zijn. En dus neemt hij eindelijk wat te drinken en sla ik over, want graag zoveel mogelijk het risico op moeten plassen straks beperken. Uiteindelijk gaan we naar boven. Hij zet z’n wekker, ik druk vier pillen uit een strip. Hij gaat liggen en slaapt. Ik zoek de goede zitstand van het kussen op.
“Welterusten.”
“Jij succes en veel plezier ermee maar weer.”
“Bedankt.”
Uiteindelijk heb ik geslapen, hoewel van ‘wel rusten’ weinig sprake was.
Vrijdagavond met z’n vijven op weg naar een avondje muziek.
Vier van ons luiden gezellig het weekend in en eentje vraagt zich al snel af wat voor weekend dit in ’s vredesnaam gaat worden. Naarmate de avond vordert, vordert ook de opkomende migraine, naast hoofd- en nekpijn deze keer vergezeld van een koortsachtig gevoel en natuurlijk -want op een plek met alleen maar dixi’s- buikpijn. Het komt gelukkig niet zo vaak meer voor dat ik sta te twijfelen over medicatie, maar dit keer vraag ik me toch af wanneer ik mijn pillen zal nemen, aangezien ik nog maar één migrainepil heb (of misschien ligt er ergens nog eentje, alleen zolang je niet precies weet waar die ligt kun je dit onmogelijk meetellen als voorraad). Een kwestie van timing dus en de beste timing is dan toch ‘thuis’. Omdat ik degene was die dit avondje bedacht had laat ik weten dat we na de hoofdact meteen richting polder gaan. Inmiddels sta ik meer op mijn wang te bijten en naar de grond te staren dan naar de muziek te kijken en pers ik alleen nog een overdreven vriendelijke glimlach tevoorschijn als ik word voorgesteld aan ik-weet-niet-meer-wie terwijl ik naar Peter gebaar alsjeblieft geen onbekenden meer mijn kant op te sturen. Ik hups nog wat heen en weer, je zou zelfs kunnen denken dat ik dat op de maat van de muziek doe maar da’s meer toeval dan een bewuste vorm van ritme want overal last van en stilstaan lukt niet.
Nee, níet nog een liedje
Als na de @#&$-toegift eindelijk het podium leeg is gaan we richting uitgang (ja, ze stelden allemaal voor om eerder weg te gaan, maar ja, maar ja). Eenmaal in de auto concentreer ik me zoveel als mogelijk op het rijden en dan met name op de goede helft van de weg. Het lukt, maar in het donker door de polder sjezen terwijl de tranen over je wangen lopen blijkt geen aanrader – belemmerd zicht en zo. En dat terwijl het beste nog moet komen, weten we uit ervaring. Want dat je daar ter plekke al redelijk graag ter aarde zou storten is heerlijk, maar dat je weet dat het thuis nog vijf keer erger wordt is helemáál fantastisch. Je bent dan tenslotte toch thuis en je hoeft nergens meer heen en dat weten je lijf en je hoofd ook wel dus hup, vol erin dan maar.
Voordeel is dat er van de vijf in de auto drie de volgende ochtend vroeg mogen klussen dus al met al besluit ik de avond met een “morgen zijn jullie me allemaal dankbaar dat je zo vroeg thuis bent.” (zonder uitroepteken inderdaad, want geen puf meer voor).
Eenmaal in bed worden de succeswensen deze keer achterwege gelaten. In plaats daarvan krijg ik een emmer en warme voeten aangeboden om mijn bibberende benen op temperatuur te laten komen.
Zaterdagochtend, aan de keukentafel. Ik zit er. Denk ik.
Heerlijk. Weekend. Of zoiets.