In de maneschijn

We zijn slechte ouders. Op heterdaad betrapt door onze dochter in het midden van de nacht. Nee, mensen, schrik niet, het wordt geen bloot verhaal (voor anderen: sorry, het wordt geen bloot verhaal). Het was gewoon met kleren aan, hoewel we een ogenblik aardig in ons hemd stonden.

Maneschijn
Wie op vrijdagavond om half twee ’s nachts (!) besluit om op sokken met een glas wijn in de hand richting de buren te gaan wordt natuurlijk gestraft. Al was het maar omdat het een volstrekt idioot idee is (nee, daar dachten we toen niet zo over. En nu eigenlijk nog niet trouwens. Het was namelijk gewoon gezellig.), onder andere omdat je van de buren heel gastvrij gewoon je glas weer bijgevuld krijgt met hun wijn terwijl je thuis eigenlijk aan de laatste zat (ja, dat hadden we kunnen raden, ja. Nou én). En ook omdat het dan zomaar weer drie uur is voordat je in bed ligt. En nog erger, of eigenlijk het ergste: omdat we onze kinderen vooraf niet hadden geïnformeerd over deze nachtelijke kronkel.

En dus hoorden we door de babyfoon dat ze op blote voeten de trap af stommelde, op zoek naar pap en mam. Of in elk geval óf pap, óf mam. Die net de voordeur openden toen ze bij de op een na laatste trede was aanbeland (en ja, mensen, voordat jullie allemaal schrikbeelden krijgen van een roepend kleutertje met losse haartjes langs het gezicht en blote kakkies op de koude straat, in het gele schijnsel van een lantaarnpaal met één traan die langzaam over haar wangetje stroomt: de deur was op slot).

Hoe dan ook, bij de laatste trede kregen we natuurlijk de volle laag: “Ik wist helemaal niet dat jullie weg waren!” “Ehm, nee June, dat wisten wij ook niet.” Gesnapt, want we vertellen altijd of we thuis blijven (meestal), of dat de oppas komt (soms), of dat de babyfoon even aanstaat (somser). Sterker nog: we hebben al diverse malen een uitnodiging afgeslagen ‘omdat we de kinderen al hadden gezegd thuis te blijven’. Deze ene keer liep het anders, want ‘wat is de kans dat’, tenslotte. Hè. Ja toch? Precies. Dus, praat je daar maar eens uit, om kwart voor drie ‘s nachts.
– “We waren héél even naar de buren. Hadden we niet gezegd. Moet eigenlijk wel, hè?”
– “Ja, want nu waren jullie er niet maar dat hadden jullie niet verteld toen ik ging slapen.”

(Denk! Denk dan toch!)

Het was Peter die het eerst bij zinnen kwam met de aanvulling:
– “Klopt. Maar we zeggen ook áltijd dat er áltijd iemand komt als jij roept, of Aaron. Toch?”
– “Ja.”
– “En, we kwamen ook meteen hè, toen we je hoorden.”

– “Ja.”
– “Goed zo. We laten jullie niet alleen, hè.”
– “Nee. Want wie moet dan Aaron naar school brengen?”

(ook voor June was het gewoon kwart voor drie ‘s nachts)
-“Dat bedoel ik. We zijn altijd in de buurt, dat weet je hè. Ja toch? Precies. En nu lekker gaan slapen. Papa en mama moeten ook nódig gaan liggen.”

Gelukkig was er bij het eerste gele schijnsel van de zon -rond een uur of half zeven– meteen méér dan voldoende tijd om onze zonden te overdenken. En om brood te smeren. Thee te pakken. De televisie op de gewenste zender te zetten. Luiers te verschonen. Haren te kammen. Nog een broodje te smeren (“Op! Noh een boodje meren? Pipaas. Haslag. Ja! Ja! Nu!”). Tandjes te poetsen. Blokken te stapelen. Armbandjes te zoeken. Overigens in tegenstelling tot kwart voor drie ‘s nachts gebeurde dit alles zónder na te denken, maar als altijd wel met veel liefde, natuurlijk. Dat weet ik heel zeker, ook al was ik er zelf niet bij (tenminste, ik lag één verdieping hoger heel veel van Peter te houden, die daar zelf op dat moment één verdieping lager helemaal níets van voelde. Ook dat weet ik heel zeker).

We zijn slechte ouders. Vooral ’s nachts. Vooral die éne keer.