Thuiszorg(en)

Een paar jaar geleden had ik een bijbaan als huishoudelijke hulp in de thuiszorg. Leuk werk met korte roosters, dus voldoende tijd over om vakantie te vieren. Op een paar uitzonderingen na waren het vooral oudere mensen bij wie ik wekelijks een dagdeel de keukenkastjes uitsopte, de vloer dweilde en het stof afnam van het Chinees porselein. Je kunt je voorstellen: waardevol werk, bij hulpbehoevende ouderen die blij de deur voor je opendoen en uitzien naar een gezellige ochtend met een fijn schoon huis. Hoewel, dat gold niet voor alle oude besjes.

Zo nu en dan was het verbazingwekkend om te constateren hoe scherp de ogen van sommige oma’s nog zijn, zittend vanuit hun stoel met een leesbril op en met hun neus in de tv-gids. Om jou er dan vanuit de andere kant van de kamer op te wijzen dat die bloempot nog twee centimeter naar links hoort te staan. Of dan die mevrouw die keer op keer herhaalt dat ze zo blij is dat ik de ramen kom zemen. “Maar dan niet met die zemen doek. Pak die spons. Doe je nu warm water in die emmer? Gek kind. Dat kan echt niet hoor. Ho! Geen spiritus erbij. Azijn moet het wezen”. Dat geeft natuurlijk niets. Deed ik graag. Het kost alleen wat moeite om vriendelijk te knikken als je daarna vier huizen verderop toevallig ook met de ramen aan de slag mag: ”Je neemt toch geen spons? Daar is een zemen doek voor uitgevonden. Neem je wel warm water? Azijn, hoezo? Weet je dan niet dat dit met spiritus moet?”. Zoals ik zei, ik deed het graag en ik heb er een glimlach aan overgehouden die niet van echt te onderscheiden is.

En de meeste ouderen waren natuurlijk oprecht dankbaar voor mijn inzet. Maar vaak waren ze nog veel blijer met het feit dat er gewoon iemand langskwam. Om naar uit te kijken, koffie voor te zetten en mee te praten. Regelmatig werden er klusjes van de lijst geschrapt om ruimte te maken voor nog een kopje thee en een koekje. Of een rondleiding langs de foto’s van kinderen en kleinkinderen (“De oudste woont in Duitsland en de jongste komt eens per maand”). Vooral bij warm weer werd de takenlijst ingekort, want “dat is toch geen schoonmaken met die hitte”. Koude limonade, ijsjes, bedorven cola en wit uitgeslagen bonbons: regelmatig voelde ik me meer op visite dan aan het werk. Contact maken stond negen van de tien keer voorop en een schoon huis kwam op de tweede plaats.

Zo nu en dan vroeg ik me daarom af: hoe komt het dat hier schijnbaar niemand langskomt? Of waarom komen ze niet wat vaker langs? Is er geen buurmeisje verderop dat nog een bijbaantje zoekt? Elke situatie is natuurlijk anders, dat begrijp ik. Misschien is er iets voorgevallen tussen oma en haar kinderen. Of komen ze wel twee keer in de week langs en kletst oma maar wat. Maar wie weet is, met wat vriendelijke hulp uit de omgeving, deze thuiszorg voor sommige mensen nog niet nodig? Hardop heb ik die vragen eigenlijk nooit gesteld, want met de meesten was communiceren al lastig genoeg – laat staan dat je afweek van standaardonderwerpen als het weer (altijd te beklagen), de stofzuiger (altijd ‘n volle zak) en kleinkinderen (altijd de liefste).

Maar mochten mijn buren het ooit nodig hebben, dan lap ik graag hun ramen even mee (dat wil zeggen, als ik die van mijn dan al eens heb gedaan. En anders wil ik ook wel alleen hun ramen doen). Met een oude krant. En afwasmiddel. In lauw water.