Stuur mij in het donker een onbekend industrieterrein op naar een bepaald adres, en je zou kunnen zeggen dat mijn gedrag dan op z’n zachtst gezegd verdacht genoeg is voor een klopjacht van een internationale veiligheidsdienst. Ik ben namelijk, zodra de avond is gevallen, niet zo goed in autorijden en zoeken tegelijk (en voor wie de betekenis van het woord ‘understatement’ niet kent: de voorgaande zin is daar een vooraanstaand voorbeeld van). Dat komt met name doordat ik gewoon niet zoveel zie, in het beperkte licht van de maan. Toch betekent dat niet dat ik dan dus maar leef met een avondklok. Ik ga er gerust op uit. En ik durf te stellen dat dit niet eens een verhoogd veiligheidsrisico met zich meebrengt voor medeweggebruikers of medepassagiers – hoewel ik toch vaak opmerk dat zij behoorlijk achterover leunend in hun stoel aan hun gordel hangen, terwijl hun hoofd bijna tussen hun schouders verdwijnt. Maar goed, dat op zich is niet onveilig -hooguit slecht voor de spieren- en ook een beetje je eigen probleem zou je kunnen zeggen (“Ga je toch lekker zelf rijden, voortaan?”. Verbazingwekkend hoe snel de keuze tussen een avond spa blauw drinken of even naast mij zitten dan ineens is gemaakt).
In elk geval, van de week mocht ik Peter ophalen bij een dorps feest. Toen ik de straat van het eindadres indraaide, was het één en al politie. Ik reed langs, ondertussen zoekend naar iets van een herkenbaar punt. Een groot gevelbord met ‘KAREN, HIER IS HET’ of zoiets. Dat zag ik zo snel niet. Ik had er misschien vooraf om moeten vragen, zo’n bord. Maar da’s achteraf. Wat ik wel zag: een hoop slingerende, fietsende, rennende en/of autorijdende mensen en rijen scheef geparkeerde auto’s. Waar ik dus meer oog voor had, terwijl ik probeerde te zoeken naar iets van een herkenbaar punt. Peter zelf, bijvoorbeeld. Met een groot bord ‘KAREN, HIER BEN IK’. Tevergeefs. Ik had ‘m trouwens ook helemaal niet zo’n bord meegegeven.
Hoe verder ik reed, hoe minder mensen er langs m’n motorkap schoven. In de verte stonden wel weer een dozijn agenten en twee politiebusjes. En daarachter was het pikkedonker. Een groot, gapend gat. Nou is het zo dat ik, ondanks mijn verminderde zicht in het donker, nog wel kan nadenken en iets van verbanden kan leggen. Ongelooflijk maar waar. Dus bedacht ik dat dit dan wel zo’n beetje het einde van de straat moest zijn, aangezien de andere agenten aan het begin van de straat stonden. En dus zou Peter in elk geval niet voorbij de politiebusjes te vinden zijn, waarop ik besloot te keren op de enige plek waar er ruimte voor was. Heel normaal, met m’n knipperlicht aan, wachtend, kijkend en toen draaiend. Dacht ik. Het zou pas gek zijn als ik al draaiende mijn raam open zou doen om naar een groep agenten te schreeuwen dat ik ‘echt alleen maar even ga keren op deze open plek omdat ik te ver ben gereden en dat er heus niets aan de hand is!’. Niets bleek minder waar. Eenmaal weer op de juiste weghelft zag ik eindelijk de feesttent. Ik zou net een plekje zoeken, toen ik in mijn spiegel een en al zwaailicht en het verzoek om te stoppen zag. Of ik even naar het begin toe wou rijden voor een alcoholcontrole. Natuurlijk. Doen ze goed, zo’n controle. Wisten die agenten veel dat het in principe veel gevaarlijker is om mij nuchter maar in het donker naar een groep mensen te laten rijden dan me op klaarlichte dag na acht bier langs de rand van een kanaal te laten manoeuvreren? – maar dat besloot ik voor me te houden (de laatste keer dat ik iets soortgelijks zei met iets meer dan acht bier eindigde ik in een minimalistisch ingerichte ruimte met heel weinig daglicht).
Dus ik stop -godzijdank- netjes naast de agenten. Of ik wilde meewerken aan een blaastest. Uiteraard. “Wat een giller”, zei ik nog, “ik ben 25 weken in verwachting. Maar ik begrijp het. Want je weet het niet hè, tegenwoordig. Jullie houden vanzelfsprekend iedereen aan.” Agent: “Oh, dan heeft u natuurlijk niet gedronken, neem ik aan. Nee, we houden niet iedereen aan hoor, we werken selectief. In uw geval kwam het doordat u ging keren.” Ik kon niet anders dan vragen of de agent dat wilde herhalen. “U ging keren. Dat was voor mijn collega aanleiding om achter u aan te rijden. Verdacht gedrag.” Ehm…waren deze mensen nou zelf ook een poosje aan een alcoholtest onderworpen ín de feesttent of vergiste ik me? “Ik toon verdacht gedrag door het keren? Ik begrijp het niet. Was het op die plek verboden te keren?” (Zag ondertussen een beeld van zo’n megaverbodsbord waar ik omheen ben gereden voor me). “Nee hoor mevrouw, u mag daar gewoon keren. Het keren op zich was de aanleiding.”
…
Goed. Daar kun je niets op zeggen. Niets om het gesprek op een soepele manier gaande te houden, in elk geval. Ik hield maar even m’n mond. Gewoon blazen dus voordat ik m’n weg mocht vervolgen. Maar ja, nu stond ik weer met m’n rug naar de feesttent toe. Ik besloot het zekere voor het onzekere te nemen. “Ik kom hier om iemand op te halen. Bij de feesttent. U weet wel, die halverwege staat.” De agent glimlachte: “Natuurlijk.” En dan kun je dus niets anders doen dan -ook glimlachend- tóch even zeggen: Als u het goed vindt, ga ik nu nóg een keer keren. Ik zal proberen dit niet al te verdacht te doen.”
Het is te hopen dat er die avond nog heel veel auto’s-die-iemand-kwamen-ophalen op een heel verdachte manier (lees: gewoon volgens de verkeersregels) zijn gekeerd.
Tja je weet het maar nooit bij bestuurders die keren.
🙂
Zie zo de hele situatie voor me, heb er vreselijk om moeten lachen.
Groetjes,
Annemiek.
🙂
Hij is weer fantastisch, zo goed voor mijn lachspieren! XXX
🙂