Koffietijd(en)

“Als jij June naar bed brengt? Ruim ik de vaatwasser in. Kunnen we nog even gauw samen koffie drinken.”
“Is goed. Want hoe laat moest jij ook alweer weg?”
“Ik? Ik hoef niet weg vanavond. Jij gaat toch sporten?”
“Nee hoor, ik heb geen training. Ik dacht dat jij de deur uit moest. Naar ehm…weet ik niet waarheen. Weg in elk geval.”
“Nou, nee. Volgens mij niet.”
“Dus als ik het goed heb, zijn we vanavond allebei gewoon thuis?”
“Als je het zo zegt, daar lijkt het dan wel op.”
“Hmm. Check even de agenda, zien we niets over het hoofd?”
…
“Ja June, papa komt eraan. Er staat niks in de agenda hoor.”
“Ook niet in die andere agenda-app-dinges? Volgens mij synchroniseert het niet goed.”
“Het synchroniseert prima, je moet alleen de juiste vakjes aanvinken. Maar nee, staat niks in.”
“Tjeetje.”
“Tjonge.”
…
“En nu dan?”
“Weet niet?”
“June, kies maar even een boekje uit. Nee, niet die weer. Heb je niets anders dan dat Hongaarse telboek van je moeder? Eerst de Nederlandse cijfers maar, met je één, twee, vijf? Drie en vier, bijvoorbeeld? We kunnen ergens op visite gaan?”
“Nee joh, dan moeten we weer babyfoon of oppas. Nog even en ze verdient meer dan d’r ouders. En de babyfoon gaat morgen al naar de buurvrouw.”
“TV kijken?”
“Een heel programma? En daarna nog een, ofzo?”
“Administratie doen?”
“Op een vrije avond? Nee zeg. Zolder opruimen?”
“Het is warm en June slaapt nog niet. Is onhandig. Kom maar June, dan gaan we naar boven. Weltrusten
mama. Tot morgen. Even zwaaien ja. En een knuffel. Ja, en nog een. Een keer zwaaien nog. Ja, we gaan naar boven. Bofuh ja, goed gezegd. Dahaag. Ja, ik pak het papie wel. Scháápje. Ja, ik weet het. Je kan goed nee zeggen, maar ik kan al veel langer ja zeggen en je geeft papa dus echt even een hand. Oh, zéker wel. Toe maar, de trap op.”
…
“Eerst maar koffie dan?”
“Ja, lekker.”
…
“Ik weet wat.”
“Echt? Wat dan?”
“We nemen gewoon nóg een kop koffie.”
“Serieus? En die drinken we samen zittend op de bank helemaal op?”
“Jep. Met chocolade erbij.”
“Goed idee.”
…
“Topavond.”
“Zeg dat. Jij nog een stukje?”
“Welja.”
“Tjeetje.”
“Tjonge.”