Dat je bij het eerste tienminuten-gesprek (het zijn er trouwens twintig, maar dat klinkt niet) van je vierjarige dochter zit en het tegelijkertijd is alsof je op de sofa ligt in de kamer van een psycholoog die je via een analyse 25 jaar terug in de tijd brengt. Niet voor niets noemt Peter haar met regelmaat ‘kleine Karen’. Prachtig natuurlijk, voor een groot deel. Ik ben tenminste niet geheel ontevreden met tot waar ik ben gekomen. En een vrolijk kind dat het liefst als ze ziek of vrij is ook nog naar school gaat; er zijn ergere dingen. Ze zit mooi in de statistieken. Die zeggen -is mijn mening- soms minder dan meer, maar goed, ze zijn er, al die vaardigheden waar een lijn langs getrokken wordt. Als dan die grove motoriek het enige is dat nog niet op het niveau van een professioneel rugbyer zit, prima. Ze zit voorlopig toch nog op ballet. En van rugby krijg je nog bloemkooloren ook. Dan maar doorgezakte voeten, als je dan toch kiezen moet.
Maar goed, de twintig minuten zijn nog lang niet om. Of we wat herkennen in jufs observaties van de mini-me? Lief, gedienstig, veel in haar hoofd bezig zijn, graag pragmatisch en taakgericht werken, niet zomaar druk of gek doen of opgaan in een rollenspel vol fantasie. Ja, de fantasie die heeft ze wel, maar die blijft vooral tussen haar oren. En komt tot uiting in creatieve oplossingen, zelfredzaamheid en in overzichtelijke werkjes als knutselen en tekenen. Niet in ineens in een brandweerpak van tafel springen en roepen dat Mega Mindy eráááán komt terwijl je met een pollepel in het rond zwaait bij wijze van wapen. Dat niet,nee. Want waarom zou je dat doen? Ik zie er persoonlijk het nut ook niet van. Hoewel er wat voor te zeggen valt om haar uiteindelijk enigszins ook in die kant te stimuleren. Dat je ook weleens mag doen en dan pas denken (als we dat nu tegen haar zouden zeggen, zou ze één wenkbrauw optrekken en zeggen: “Ja hoor, en die Sinterklaas hier is echt zeker. Dag mam. Ik ga nu weer even schrijven en als ik dan vind dat die letter te krom is dan begin ik gewoon opnieuw tot ik ‘m perfect vind. Want.Dat.Moet.”). Dat je ook weleens de vrijheid mag nemen om een stap te zetten vóórdat je de vervolgstappen en alle alternatieven daarvan op een rijtje hebt gezet. Dat je niet alles even serieus hoeft te benaderen. Ik hoor ondertussen mijn moeder het hilarische moment aanhalen van haar dochter die in groep 8 op de valreep van haar basisschooltijd ein-de-lijk een keer strafwerk kreeg. Voor de vorm. Omdat ze door het raam naar buiten was geklommen. Elk ander kind was er waarschijnlijk met een waarschuwing vanaf gekomen, maar de enige kans die ze nog zouden krijgen om mij ook eens een keer iets van gezonde ondeugd toe te schrijven lieten ze niet voorbij gaan. Alsof men anders gefaald zou hebben in mijn scholing. Ik zie nog de open monden van de juffen en meesters toen we ons in de lerarenkamer kwamen melden. Het onmogelijke bleek toch waar.
Gelukkig konden we juf tegen het eind van het gesprek meteen geruststellen. “Het kan allemaal nog goed komen hoor, kijk maar naar ons. Het komt vanzelf in orde met dat zo nu en dan eens ‘eerst doen, dan denken’. Uiteindelijk heb ik gewoon zelfs netjes een poosje in de cel gezeten. Met een tweede gesloten deur verder haar vader. Dus niks om ons zorgen over te maken.”