Nu het weer zo lelijk is doet het me denken aan een keer dat we June in de bakfiets meenamen richting een etentje waarvan we al wisten dat het nachtwerk zou worden. Dus: slaaptentje mee (ze lag uiteindelijk in de badkamer. Ja, in die tent.), slaapzak mee, tandenborsteltje mee en gaan. Wat we niet wisten was dat de hel zou losbarsten precies op het moment dat wij op de fiets terug zaten. En dus waren wijzelf en June (die met slaapzak en al in het fietszitje vastgeknoopt zat) binnen de kortste tijd doorweekt – natuurlijk moesten we ook nog even wachten bij de spoorwegovergang zodat we zeker wisten dat elk stukje huid drijfnat zou zijn. Het was een uur of half twee ‘s nachts en June zat gierend van het lachen in haar stoeltje.
Een paar maanden eerder werd ze nog voornamelijk verplaatst in de kinderwagen. Onder het mom van ‘niets houdt ons tegen een borrel te doen op zaterdagavond’ besloten we tegen half tien onverwacht op pad te gaan. Het kraakte dat het vroor en de kinderwagen zou meteen dienst doen als steuntje bij het schuifelen over de spekgladde stoep. Voordat we de deur uitgingen moesten diverse maatregelen worden getroffen. Een écht serieuze muts, een serieuzere deken, een kruik – die alweer op zolder lag. Plus controle op eventuele snotneuzen die buiten zeker zouden bevriezen (iets met ‘de koudste nacht sinds zoveel jaar’). Ook voor de terugweg werd er eerst een kruik gemaakt (‘Oké, nog één biertje dan tijdens het wachten op de waterkoker’) en van June was alleen haar neusje zichtbaar, de rest was ingepakt. En dat allemaal voor een drankje bij vrienden – en het mooie is: dat is het gewoon waard. De vrienden zijn het waard, en samen lachen om je eigen acties is óók de moeite waard. Oh ja, en zelf zijn we toch ook wel best een leuke avond waard.
Een poos geleden schoven we na een avond bij vrienden om half drie een taxi in. Niet omdat we laveloos waren, wel omdat je na drie wijn ook niet mag rijden (en yesss, na vier of vijf ook niet). Aaron vond het één groot feest -wakker zijn staat bij hem sowieso gelijk aan feest- en June vond het hartstikke interessant om zo naar huis gebracht te worden. Oké, heel even dacht ze dat ik haar achter zou laten bij de chauffeur, maar dat was omdat ik de taxi uit moest stappen om haar te kunnen optillen. Ik zou daar zelf ook niet hartelijk om kunnen lachen. Bovendien lag ze tien minuten eerder nog diep te slapen.
Regelmatig wordt er gesteld dat wij ‘zo makkelijk met onze kinderen zijn’. Meestal positief bedoeld, soms lijkt er iets van afwijzing te klinken. Maar dat kan ook aan mijn oren liggen. Van allebei de kanten begrijp ik -denk ik- trouwens prima wat er wordt bedoeld. Toch zou ik mezelf in relatie tot het ouderschap van alles noemen, maar niet direct makkelijk. Makkelijk is ook niet het uitgangspunt, als ik er wat langer over nadenk. Onze uitgangspunten zijn relatieve vrijheid, gezelligheid en gewoon dóen. Dat klinkt makkelijk inderdaad. Maar dáár boven staat heel wat anders: veiligheid, geborgenheid en blije kinderen. Die wat van de wereld meekrijgen, binnen hun eigen vertrouwde wereld. Maar als er met ‘makkelijk’ wordt bedoeld dat we meer geloven in ‘doen’ dan in ‘niet doen’, dan klopt dat. Het verbazingwekkend logische aan ‘doen’ is volgens mij dat het altijd méér kans op (leren) vertrouwen biedt dan ‘niet doen’.
Dus laten we weten dat je gerust in die vreemde kamer kunt slapen (op gewone slaaptijd trouwens, geen opblijven want daar wordt tot nu toe niemand blijer van), omdat we eerst even gaan kijken, alvast een lampje aandoen en vooral omdat we natuurlijk gewoon komen als er wordt geroepen. En dus heb je soms pech met regen, maar dan wel je eigen bed in met een schone pyjama en een hoop lol terwijl we zingen over pannetjes die nat worden. En dus gebruiken we onze kinderwagen als sneeuwschuiver terwijl je gewoon ligt te slapen met rode neus. En ja, dus zit je ineens op schoot in een taxi in het pikkedonker. Maar dan wel op mijn schoot. En ik laat je niet achter bij de taxichauffeur.
Van die dingen: die vierde foto is genomen tijdens een kermisborrel waar we waren toen Aaron zo’n vier weken oud was. Blij dat er zoveel luisterende oren waren om eens uit te wijden over ons verdrietige kind en onze moedeloosheid, stond ik tegen iedereen die in de buurt kwam te verkondigen dat hij in die vier weken nog geen uur stil was geweest. En natúúrlijk vroegen mensen waar hij nu dan was. Nou, in de schuur. Echt? Ja, echt. Al een paar uur ja. Slapend. Moest wakker gemaakt voor een fles. Sliep daarna verder. Ja, dat is inderdaad ‘toch ook wat’, ja.